-
1 carry
n. positie van geschouderd geweer; vervoer van boten over land; dragen--------v. dragen; vervoeren; voeren; verder gaancarry1[ kærie] 〈meervoud: carries〉————————carry2〈 carried〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervoeren ⇒ transporteren, (over)brengen; (mee)dragen, steunen; (met zich) (mee)voeren, bij zich hebben; afvoeren; 〈 natuurkunde〉 (ge)leiden; (binnen)halen 〈oogst e.d.〉; drijven; door/optrekken2 zwanger/in verwachting zijn van3 veroveren ⇒ in de wacht/uit het vuur slepen, voor zich winnen5 (als artikel) voeren ⇒ in het assortiment hebben, verkopen♦voorbeelden:my brother carries the whole department • de hele afdeling draait op mijn broersuch a crime carries a severe punishment • op zo'n misdaad staat een strenge strafdiseases carried by insects • ziekten door insecten overgebrachtcarry to excess • te ver doordrijvencarry a motion • een motie steunenthis field carries wheat • op deze akker staat tarwe〈 informeel〉 the firm will carry you until your illness is over • de zaak springt bij tot je weer beter bentthe loan carries an interest • de lening is rentedragendhe carried the news to everyone in the family • hij ging de hele familie af/rond met het nieuwtjethese pipes will carry the oil • de olie zal via deze pijpleidingen getransporteerd wordencarry new pipes under a street • nieuwe buizen onder een straat leggenpower carries responsibility • macht verplicht tot verantwoordelijkheidwrite 3 and carry 2 • 3 opschrijven, 2 onthoudencopper wires carry electric current • elektrische stroom loopt door koperen dradenJoan carries herself like a model • Joan gedraagt zich als een mannequinyou don't have to carry that umbrella about all the time • je hoeft niet voortdurend die paraplu mee te slepenthe building will be carried up to 10 floors • het gebouw wordt opgetrokken tot 10 verdiepingencarry into effect • ten uitvoer brengen3 the government carried the country • de regering had de steun van het land/volkcarry one's motion/bill • zijn motie/wetsontwerp erdoor krijgenthe soldiers carried the enemy's position • de soldaten namen de vijandelijke stelling stormenderhand inhe carried his audience with him • hij nam het publiek (sterk) voor zich in6 this field can carry up to 25 sheep • op dit land kunnen hoogstens 25 schapen grazen/weidenthe report carried several suggestions • het rapport bevatte diverse suggestieshe can't carry a tune • hij kan geen wijs houdenhe can't carry more than a few drinks • hij kan maar een paar borrels hebbencarry too far • overdrijven→ carry along carry along/, carry away carry away/, carry back carry back/, carry forward carry forward/, carry off carry off/, carry on carry on/, carry out carry out/, carry over carry over/, carry through carry through/ -
2 be in the family way
in verwachting zijnbe in the family wayin verwachting/zwanger zijn -
3 expect
v. verwachten; denken[ ikspekt]1 verwachten ⇒ wachten op, voorzien2 verwachten ⇒ rekenen op, verlangen♦voorbeelden:I did not expect this • ik was hierop niet voorbereidexpect too much of someone • te veel van iemand verlangen3 I expect you're coming too • jij komt zeker ook? -
4 be expecting (a baby)
-
5 hope
n. hoop, hoopvolle verwachting--------v. hopenhope1[ hoop] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:lay/set/pin/put one's hopes on • zijn hoop vestigen oplive in hope(s) • (blijven) hopenraise someone's hope(s) • iemand moed inspreken/nieuwe moed gevennot a hope! • weinig kans!beyond/past hope • hopeloosin the hope of/ to have hopes of doing something • in de hoop iets te kunnen doen————————hope2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 tiptoe
n. on tiptoe: op de tenen--------v. op zijn tenen lopentiptoe1[ tiptoo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 teentop♦voorbeelden:————————tiptoe2〈 werkwoord〉 -
7 club
adj. van een club--------n. club; knots; sociëteit; klaver (bij kaartspel)--------v. knuppelenclub1[ klub] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 golfstok♦voorbeelden:5 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 ‘I've lost my money.’ ‘Join the club!’ • ‘Ik heb mijn geld verloren.’ ‘Jij ook al!’————————club2〈 clubbed〉♦voorbeelden:¶ his friends clubbed together to buy a present • zijn vrienden hebben een potje gemaakt om een cadeautje te kopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
8 trust
n. zekerheid, vertrouwen; deposito; trouw; monopool--------v. vertrouwen op; hopentrust1[ trust]2 aan iemands hoede toevertrouwd vermogen/persoon ⇒ 〈 in het bijzonder juridisch〉 vermogen onder beheer van trustee♦voorbeelden:¶ fulfill one's trust • zijn opdracht/plicht vervullen♦voorbeelden:5 hold property in/under trust • eigendom in bewaring/onder trust hebben————————trust2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vertrouwen op ⇒ aannemen, hopen♦voorbeelden:1 do not trust him to do it! • reken er maar niet op dat hij dat doet!I trust everything is all right with him • ik hoop maar dat alles met hem in orde is -
9 family way
-
10 on tiptoe
-
11 prospect
n. hoop; kans; uitzicht; zicht--------v. prospecteren, zoeken (naar olie, goud of zilver); onderzoeken (gebied)prospect1[ prospekt]3 mogelijke gegadigde ⇒ mogelijke kandidaat/klant1 hoop ⇒ verwachting, kans, vooruitzicht♦voorbeelden:1 have in prospect • kans hebben op, te verwachten hebben————————prospect2 -
12 thought
n. gedachte; idee; attentiethought1[ θo:t]1 gedachte♦voorbeelden:1 perish the thought! • ik moet er niet aan denken!be in someone's thoughts • in iemands gedachten zijnhave second thoughts • zich bedenken♦voorbeelden:after serious thought • na rijp beraad5 I had given up all thought of ever getting away from there • ik had alle hoop opgegeven er nog ooit vandaan te komen————————thought2→ think think/
См. также в других словарях:
Kathleen Aerts — bei einem Auftritt mit der Ketnetband … Deutsch Wikipedia